Op de eerste maandagochtend nadat de wintertijd was ingegaan liep ik onder de kastanjebomen op het rode gravelpad langs de Aa. Het voelde als laat maar het was nog vroeg. De zon scheen flauwtjes, de bomen waren hun bladeren aan het verliezen. Het pad was bezaaid met knisperende bladeren in alle tinten bruin. In de verte naderde een gemeentewerker met een bladblazer. Achter hem werd het vaalrood van het gravelpad weer zichtbaar, vóór hem waaiden de bladeren op en dwarrelden verderop naast het pad weer neer..
Plots viel er met een doffe plop loodrecht een homp grijze veren voor mijn voeten. Het hompje veren richtte zich op, een nekje schudde zich omhoog en ik keek in de bange ogen van een geschrokken en verwarde jonge duif. Hij hipte mank door het gras het talud af richting Aa, op de vlucht voor Boef die hem voorzichtig maar nieuwsgierig en bezorgd volgde. Ik keek omhoog naar waar hij vandaan kwam. Op de grote takken van de kastanje zag ik twee kraaien en een ekster die even verbaasd naar beneden keken als ik omhoog. Zij leken geen aandeel te hebben in de valpartij. Ik zag geen duivennest. Althans, niet waar de duif vandaan kwam gevallen en ook geen bezorgde moederduif.
Toen hij wankel weghipte zag ik dat de duif onder de linkervleugel behoorlijk gewond was. De verse bebloede wond leek me niks met de val te maken hebben. Misschien was ze in de boom al gewond geraakt. (Hadden de kraaien en de ekster tóch een aandeel in de val?) Het fladdervluchten ging daarom moeizaam en vliegen lukte al helemaal niet. De wond maakte dat ik het niet zo zag zitten om de duif op te pakken om een reddingsactie te starten. De kraaien en de ekster bleven boven in de boom en hielden zich gedeisd.
De duif vluchtte steeds verder weg, helemaal tot aan de waterkant. Een stuk of vijf eenden kwamen aangevaren en rekten hun nek om in het hoge gras te kunnen zien wat er aan de hand was. Zij verloren snel hun interesse en bleven wat rondzwemmen. Ze zagen er niet vijandig uit.
De grote groep meeuwen die om de duif heen cirkelden daarentegen, die leken wel kwaad in de zin te hebben. Na wikken en wegen besloot ik de natuur haar gang te laten gaan, en liep door.
Maar wel met een rotgevoel.
Met mijn gedachten steeds bij de duif.
Tot ik overmand door schuldgevoel toch besloot terug te gaan om met de duif langs de dierenarts te gaan. Hier zou hij een rustige dood kunnen sterven. Ik daalde voorzichtig door het gras het talud af en zag hem tot mijn opluchting niet meer.
Het was nu een kwestie van overmacht besloot ik.
Maar daar had ik even niet op Boef gerekend. Die trok aan de riem want die had hem inmiddels wel gespot. Ik liep zacht op hem toe, knielde, vouwde zijn vleugel over de wond en pakte hem voorzichtig op.
Met mijn handen stevig om de duif gevouwen ben ik naar de dierenarts gelopen. Ik mocht hem in een hokje stoppen en de dierenarts zou er naar kijken. Als ik wilde kon de assistente me laten weten hoe het verder zou gaan met de duif. Dat wilde ik wel.
Ik verwachtte er niet veel van. Maar een uurtje later belde de dierenartsassistente al dat ze de wond gingen hechten en dat hij daarna naar de vogelopvang zou gaan om te herstellen. Als hij weer voldoende hersteld was werd hij weer losgelaten.
Mooi!
Wat zijn we goed voor dieren.
