Een luchtig, opbeurend verhaaltje, dat ik schreef tijdens de lockdown in het voorjaar
Als mijn kleinzoon Luca en ik aankomen bij het speeltuintje in Maliskamp en we door de poort naar binnen gaan, kijkt een vrouw, die een jongetje met donkere krullen duwt op de schommel, oplettend naar ons.
Luca vangt haar blik. ‘We houden afstand,’ hij gooit zijn fiets op de grond en nog voor ik de mijne gestald heb, rent hij naar de water- en zand-plaats. De vrouw lacht.
Hij pompt het water door het daarvoor bestemde gangetje en rent dan naar de andere kant om te kijken hoe het in het zand stroomt. Water en zand zijn kennelijk niet zo leuk als je alleen bent.
Hij rent naar de wip en kijkt naar mij.
Met een schuin hoofd kijkt hij me aan. ‘Oma help je mij?’
Er zijn geen andere kinderen en het jongetje op de schommel is beslist te klein.
Ik loop op hem toe. ‘Misschien kunnen we samen op de wip.’ Dat hij flink is gegroeid, blijkt dat dat kan. Hij zit op de achterste plaats en ik een plaats naar voren en dan zijn we in evenwicht. Hij moet er erg om lachen.
Even later klimt hij in de boomhut, ik ga op een bank ervoor zitten. Naast de boomhut staat een paal waarlangs hij naar beneden kan glijden, maar hij durft het niet.
Met snelle passen op de touwladder klimt een meisje naar boven. Minstens een jaar jonger en een kop kleiner. Luca kruipt in de hut. ‘Ik moet afstand houden.’
Bovengekomen gaat ze zonder enige aarzeling naar de paal en glijdt naar beneden. Als het meisje weer naar boven komt kruipt hij weer in de hut.
Dit herhaalt zich zo een paar keer, totdat haar vader zegt. ‘Kom Eva, we gaan naar huis.’
Luca komt weer voor de dag en gaat met zijn benen om de paal zitten om naar beneden te glijden. ‘Ik wil het wel, maar ik durf het niet.’
‘Kom maar,’ moedig ik hem aan, ‘je kan het best.’
Hij blijf zitten en kijkt naar beneden, tenslotte geeft hij het op en komt met de touwladder weer naar beneden. Maak ik het binnenkort nog mee dat hij het wel durft? Deze middag niet. Zolang de coronacrisis duurt en ik niet op de andere kleinkinderen kan passen, gaan we samen ’s middags op stap. Dus wie weet?
‘Gaan we nog naar de speeltuin met de gele glijbaan?’ vraagt hij als we naar huis fietsen.
‘Nee,’ zeg ik, 'daar is het te laat voor. Doen we de volgende keer.'