In waterrijke gebieden komen algemeen de meerkoet en het waterhoen voor; zo ook in de IJzeren Vrouw. De meerkoet is daar zelfs dominant aanwezig. Zijn verenkleed is zwart en het voorhoofd toont een witte bles. Opvallend zijn de blauwgroene poten, met aan de tenen zwemlobben. Dat is goed te zien zodra de koet de kant opkomt,. In het water zoekt hij naar voedsel, meest waterplanten. Merkwaardig: in plaats van te vliegen, zie je hem vaak zich al rennend over het water verplaatsen, meestal gepaard gaande met veel lawaai. In de broedtijd maakt hij een nest van waterplanten, papier en plastic. In natuurmuseum Rotterdam is zo’n nest boordevol zwerfafval in een vitrine te zien. Als je dat zo van nabij ziet, schrik je je een hoedje. De koet houdt ons een spiegel voor. Gelukkig is het in de IJzeren Vrouw niet zo heftig. Het park wordt redelijk schoon gehouden.
Als de eieren zijn uitgebroed, kun je de kuikens met roodbruine kopjes achter de ouders aan zien zwemmen. Een aantal van hen zal ten prooi vallen aan meeuwen, reigers of snoeken. De meerkoet kan wel twee of drie nesten per jaar grootbrengen. In de wintermaanden, scholen ze in groten getale samen aan de kant om gras te eten, want ook dat staat op het meerkoetenmenu.
In mindere mate zie je ook het waterhoen op de plas. Het waterhoen heeft een donkere kleur, rode snavel met gele punt, een omhoogstaand staartje en poten met lange tenen. Wie aan dierspoorzoeken doet, heeft het makkelijk: de slikkerige oevers staan vol pootafdrukken. Tijdens de baltstijd pronkt het waterhoen met zijn veren. Beide soorten, meerkoet en waterhoen, behoren tot de ralachtigen, waartoe ook de waterral en het porseleinhoen behoren. Deze krijg je niet gauw te zien: ze zijn schuw en leven in grote reservaten zoals het Naardermeer en de Biesbosch. Wij moeten het doen met meerkoet en waterhoen, algemene soorten, maar daardoor niet minder belangrijk voor het natuurleven bij ons in de wijk.
Bob Cremers